Boven de EenhoornIk heb 30 jaar op de Korte Prinsengracht in Amsterdam gewoond, boven de Eenhoornsluis. De laatste jaren hield ik aantekeningen bij. Ik vertel vanuit verschillende perspectieven. Een lach en een traan, waar gebeurd en uit de duim gezogen. BB Woongenot Wij woonden in een appartement op de Korte Prinsengracht in Amsterdam, op de hoek bij de Haarlemmerstraat boven de Eenhoornsluis. 110 vierkante meter. In het centrum. Mooie plek. 30 jaar gewoond. Zes ramen aan de gracht, drie aan de kant van de Haarlemmerstraat. We deden het in de verkoop. Goede staat van onderhoud. De eerste kijker meldde zich al vroeg, alsof hij wist dat het in de verkoop zou komen. De makelaar liet een briefje achter met de opmerking: ‘De kijker vond het ‘afwerkingniveau’ te laag’. Ik schreef terug: ‘Het is hier niet de rosse buurt, we verkopen geen hoerenkast...’. Het duurde lang voordat we het verkochten. Had ik dat dan niet moeten opschrijven? Huisoperatie Op 12 augustus 1991 's ochtends om kwart voor acht wordt Luit geboren. We zijn eerst met z'n drieën. Hannemieke, mijn schoonzus Jacqueline en ik. We weten dat er een meisje opkomst is. De vroedvrouw is op afroep beschikbaar. Ik heb meegeoefend met het puffen tijdens de weeën. Jacqueline heeft het weeënschema bij de hand. De zolder, waar ons bed en ook onze badkamer is, is geheel in gereedheid. Muziek. Wijn, champagne en prik. Veel slaap verwachten we niet. Wachten. Hannemieke is dan 38 jaar. Onze ‘thuisoperatie’ wordt algemeen afgekeurd. Ziekenhuizen zijn een noodzakelijk goed, dit is een familie aangelegenheid. De weeën beginnen om 1 uur 'nachts. Jacqueline controleert, ik puf mee. Alles gaat op schema. We bellen de vroedvrouw om 3 uur 's nachts. De weeën zijn nog niet hevig, maar er is al voldoende ontsluiting. De vroedvrouw schat onze operatie nog op een uur of vier en gaat weer. Een uur later echter zegt Hannemieke dat het zover is en dat klopt met het schema en ons gepuf. We bellen de vroedvrouw. Die zegt dat het nog niet zover is. Ze komt later. Hannemieke is over haar hoogtepunt heen. Om 7 uur komt de vroedvrouw en die heeft het snel gezien : geen weeën meer. Hannemieke zit gehurkt alsof ze wil gaan poepen. Ik houd haar van achteren vast. Jacqueline heeft het fotoapparaat in de aanslag. De vroedvrouw knipt Hannemieke van onderen open. Bloed, veel bloed en floep daar rolt Luit als een schoon en rein wondertje over de vloer. Dichtnaaien maar weer. Huisoperatie geslaagd, champagne! Gevaren in de grote stad Het kind huilt. De moeder trekt zo streng aan haar arm, dat het kind er een rondje van draait. ‘Je blijft hier aan deze kant staan.’ De moeder gaat verder met geldpinnen. Dan steekt het kind over. Maar de moeder heeft dit al voorzien. Briesend verlaat ze de automaat en weet het kind snel terug te trekken. ‘Uh, uh, uh, whoa, uh, uh...’ huilt het kind verder en laat zich op de stoep vallen. De Immer Oplettende Stadgebruiker Van Wie Weet Welke Komaf pakt op dat moment het papiergeld dat uit het zuinige mondje van de bankautomaat steekt. ‘Uh, uh, uh, whoa, uh, uh...’ In de kolen M.n vader zat op de Brouwersgracht in de kolen, later werd het olie en daarna witgoed. De halve gracht bezat ie. Ik was een nakomeling. Voor de oorlog geboren. Het was donkere tijd. Hij heeft alles verkocht, maar het bedrijf zit er nog, op de Haarlemmerdijk. ‘Goede handel, veel huizen, een fortuin,’ zeg maar. Ik voer als jonge jongen langs de schuiten en dan stak ik een oude kachelpijp in de kolen en die rolden dan mijn bootje in. Ik deelde ze uit op de Lijnbaansgracht. Je had geen idee van de armoede toen. Een enkel peertje dat schommelde in wind, zwak schijnsel op natte straten. De mensen hadden geen geld. Later ben ik ook in de handel gegaan en ik had zo'n 10 vrachtauto's rijden en deed ik in gokautomaten. Bingo! Maar m’n familie sprak er schande van. ‘Een zwartwerker, die gaat witwassen.’ ‘Ik blijf in de traditie,’ zei ik. Geen commentaar. Ze zitten allemaal in de slappe was. Vorig jaar heeft de dokter me helemaal opengehaald: ziek. Ik heb hier en daar nog wel wat rijden, maar dat mag geen naam hebben. Ik ken dat van de dokter nu niet meer doen. Begrijp je. Geboren of verwekt M.n grootvader voer op Amsterdam. Achtienhonderd-zo-en-zoveel. Elke week heen en weer vanaf Langweer in Friesland. Turf. ‘t Was allemaal armoede toen. Moet je nagaan. De Waddenzee was toen nog open.’t Kon er spoken. Hij had een vast rak op de Brouwersgracht. Daar moest ie dik voor betalen, maar alles hoefde niet overgeladen te worden in het Westerdok. Dat scheelde weer. 't Waren zware tijden. In onze familie moeten we er altijd er altijd nog om lachen: grootvader werd geboren of verwekt, op het biljart van café Poepjes in Langweer. Ha, ha, ha, van die tijden. Het zijn allemaal rasechte Jordanezen geworden. Wonderlijk gaaf M'n moeder woonde in de Lange Leidse Dwarsstraat. Best sjiek toen. Ze had een vriendin in de Houttuinen en samen zwierven ze - van Noord naar Zuid en weer terug - door de Jordaan. Mijn grootvader zat in de textiel, de vader van haar vriendin in het hout. Dat was toen allemaal echte goede handel. Ze waren van goede komaf. Ze gingen zwemmen in het IJ. Even voorbij de Zandhoek. Daar had je toen nog zandstrandjes en alles was toen nog niet zo erg vervuild. 't Was rond de eerste wereld oorlog. De mensen waren ziek en gingen dood aan de Spaanse griep. Ongekend. Slechte riolering. Spuien deden ze toen nog niet zo goed als nu. Maar, de stad was toen nog wel wonderlijk gaaf. Dat ken je nog op die oude foto's van Breitner en Olie zien. Kitsch Ik bel aan op nummer 26. Ik draag een regenjas en een slappe hoed. In mijn linkerhand heb ik alle gegevens betreffende huisnummer 26. De deur gaat open. Deur? Een poortje behangen met kerstbollen, gouden draden, engeltjes. Aan weerzijden van het poortje twee wit porseleinen eenhoorns. Het poortje gaat open. Twee pantoffelachtige hondjes springen tegen mij op. Mijn hand in mijn rechterjaszak omklemt een geladen revolver. Kleine rothondjes, zeker, maar toch: alles op scherp. Walmend parfum. De geur van de dood. Achter vrouw die opendoet zie ik dat ik aan het juiste adres ben: een teveel aan bijzettafeltjes met gouden biesjes, een teveel aan kroonluchtertjes. Gele loper met nep tijgerprints. Gecapitonneerde skaileren wanden. Gecap... wat? Ingedrukte tietjes overal aan de muren. Ik sta aan de poort van een sadistisch universum! Ik zeg: ‘Mevrouw van huisnummer 26. Ik ben van de kitsch opsporing dienst. Ik heb het al gezien. Ik arresteer u. U wordt het land uit gezet. Wij hebben hier nog waarden en normen. Uw woning zal worden afgebroken. Droplul M.n tante zat in het leven en m'n oom was invalide. Die kon er niets aan doen en die kon er ook niks tegen doen. Er moest brood op de plank. Op een dag strompelt er een grote zwarte man de trap af en ik ren bezorgd naar boven. D'r tieten zitten onder het snot. Ze zegt: ‘Hier heb je geld, jongen, ga jij eens iets lekkers halen bij de Jamin.’ Die zat toen nog op de Westerstraat. Zoetstokken, dropveters, negerzoenen. Een zak vol, een feest was het. Puur theater, man, niet te filmen, 'k zal het nooit vergeten. Uitmarkt Zondagavond 31 augustus 2008. Het einde van de Uitmarkt in Amsterdam. Vlak voordat Bas Heijne in Zomergasten zijn gedienstig gesprek met Joop van der Ende begon, kwamen brandweerauto's, politieauto’s bij ons de gracht op. Sirenes. Alles werd afgezet. Twee duikers gingen te water op zoek naar een drenkeling. Die werd weldra op de wal gehesen en kreeg alle aandacht die nodig was van zeker veertien man. Ondertussen zat van der Ende op zijn praatstoel. Buiten hoorden we de auto’s weer vertrekken en het stadsverkeer kwam weer op gang. Vraagt mijn vrouw: ‘Hebben we die drenkeling wel voldoende geëerd?’ ‘Me dunkt,’ zeg ik, ‘ik heb drie brandweerauto’s, drie politieauto’s en een coördinatiewagen geteld.’ Kredietkrisis Woensdagochtend 9 juli 2008 werden wij door de politie uit bed gebeld: of wij onze belangrijke spullen maar mee wilden nemen. De pinautomaat op de Korte Prinsengracht stond in de fik. Deze brand stond niet op zich zelf. Elders werd ook ‘explosief materiaal’ bij pinautomaten gevonden. Kredietcrisis neemt heftige vormen aan, gaan er koppen rollen, dacht ik. Wij stonden een uur in zwaailichten naar ons kapitale pand te kijken. Met behulp van een takelwagen werd de toegang tot de bank geforceerd. Overal brandweerlieden en agenten, maar het vuur bleef smeulen, totdat de brandweer de sleutel van de pinautomaat kreeg. Die loste deze crisis snel op: het geld stroomde als water naar buiten. Jungen, komm bald wieder Bij de Eenhoornsluis in Amsterdam kwam een jongenman met grote regelmaat en op vaste tijden zijn diensten aanbieden. Kale kop, staartje in de nek, pak vla in linker hand. Vooral vrouwen schoot hij aan met mededelingen als: ‘Can I help you?’ of: ‘Can I be of any help?’ Meestal reageerden de dames niet. Ook niet toen hij sexfoto’s toonde. Nu is hij er weer en weer met grote regelmaat. Wat zijn aanbod nu is, is nog onduidelijker. Hij loopt als een gekooid dier op en neer en schreeuwt naar iedereen in het Duits: ‘Ich kann onanieren. Du Arslog, homoseksueler Arslog, antwortte mich.’ Er gebeurt niets, geen antwoord. Open Monumentendag 13 en 14 september 2008 – ‘De stad zit vol verhalen. Eigenlijk ligt in Amsterdam de geschiedenis gewoon op straat. Soms zichtbaar, soms letterlijk onder de grond. Door de eeuwen heen hebben de bewoners van de stad hier op hun manier geleefd op basis van de toen gangbare opvattingen...’ schrijft Wethouder Herrema in een speciaal magazine voor de Open Monumenten dagen. Ik lees die laatste zin nog eens. Snap ik het goed? Ik kijk op. Ik sta als een rampentoerist op de Vijzelgracht. Ik zie scheuren in de huizen. Metroschade. Herrema: ‘"Sporen door de stad", dat is het thema van deze dagen. Een ontdekkingsreis waarbij verbeeldingskracht nodig is...’ Maison Descartes en het verzakte ‘Weversblok’ worden er niet genoemd of zijn die al ‘in de vorige eeuw op basis van de toen gangbare opvattingen’ geschrapt? Het meisje met de accordeon Zouden ze haar ooit nog eens horen spelen? Opeens zat ze er. Elke dag. Op een klapstoel, in weer en wind, bij de sluizen aan het IJ. Wintertijd. Weggedoken in een ski-jas, een sjaal om haar hoofd, een glimlach om haar mond. Vaag, armoedig, onbestemd. Een meisje nog. Ze speelde hetzelfde deuntje. Als de voorbijgangers even stopten, konden ze horen dat ze een fragment speelde en als ze goed keken, konden ze zien dat ze dat slechts met haar rechterhand deed en met de linker de accordeon tegenhield. Steeds maar weer hetzelfde deuntje aan een Amsterdamse gracht. ‘Een Baantjer deuntje.’ Zeiden de omwonenden. Het was de bakker opgevallen, de kaasboer sprak zijn zorg uit en de slijter schonk een borrel in zijn café. Hoe was het mogelijk dat het meisje hier elke dag verscheen? ‘Maar, ze kan in het geheel niet spelen,’ zei de kaasboer. ‘Wie brengt haar en wie haalt haar?’ vroeg de slijter. Niemand wist er raad mee en het meisje speelde maar, in de regen, in de sneeuw, verkleumd. De voorbijgangers merkten dat niet, maar het begon irritant te worden. ‘Moeten we haar niet een fors bedrag ter hand stellen, zodat ze niet meer hoeft te spelen?’ zei de bakker. ‘Een oprotpremie? Dat wordt een aanmoediging, dan zien we binnenkort overal meisjes met een accordeon.’ zei de slijter. De politieagent zat er maar mooi mee. Bekeuren had geen zin: ‘Handhaving werkt in dit geval niet. We moeten weten waar ze vandaan komt. Misschien zit er wel een uitzendbedrijf achter? Wie heeft hier de regie? Dat is de vraag.’ Op een dag kwam Tatiana. Ze kwam alleen als ze geld nodig had of als ze een nieuwe liefde zocht. Iedereen was dol op haar: de bakker, de kaasboer, de slijter, de agent. Met de borst vooruit, met de handen in de zij, zong ze haar Oost-Europese repertoire. De mannen keken ademloos toe en gingen met hun fantasie aan de haal. De agent kneep een oogje toe. Het meisje met de accordeon zat naast haar, stil, nog dieper weggedoken in haar jas. Tatiana stampvoette de maat en zong al haar liederen zonder begeleiding. Aan het eind van de dag deelden ze de opbrengst. De slijter die een goed uitzicht over de sluizen had, schatte de opbrengst op twee honderd euro. Honderd elk. De deur van het café zwaaide open en Tatiana stapte binnen. Woest gooide ze haar haren los en schudde ze de sneeuw eruit. Ze draaide rond met haar hoofd, rolde in één beweging de haren weer op en met een behendige steek werden ze weer keurig in een knoet achter op haar hoofd gedrapeerd. ‘Goede dag samen, een rondje voor de aanwezigen.’ De mannen schurken gezellig bij haar aan en toasten. Als de kaasboer er voorzichtig naar vraagt, zegt ze: ‘Het meisje komt niet meer terug. Ze heeft een longontsteking. Ze was hier bijna haar derde dood gestorven. Van de kou. Haar eerste dood stierf ze toen ze werd uitgehuwelijkt. Ze was nog geen twaalf jaar. Toen ze een miskraam kreeg, werd ze gestraft door haar man. Hij raakte haar met zijn mes en zo kreeg ze een verlamde arm. Haar familie vond dat ze hun tot schande bracht en ze werd ze op transport gezet naar het westen: om zelf voor de kost te zorgen met een oude accordeon.’ Er werd nog een rondje geschonken. De mannen dronken zwijgend hun glazen en vroegen zich af hoe het nu verder met het meisje zou gaan. (Opgenomen in: Eén met de Dingen, www.mijnbestseller.nl) Twee bruggen Vandaag zag ik verschillende bruggen, een boog van aluminium en een lange brug die als een ponton in het water lag. Bruggen verbinden oevers. Bruggen houden de boel bij mekaar. De mensen spreken graag van ‘brugfuncties’. Op de eerste brug stond burgemeester Job Cohen. Het was drie uur 5 september 2009. Hij hield een toespraak en opende een wijk aan de IJ-oevers van de stad. Cohen is ook een soort brug. ‘Een stad heeft geld nodig en mensen moeten wonen, een ontwikkeling van win-win,’ zei hij. Het Westerdokseiland is klein gebied aan de zuidkant van het IJ. Er wonen hier nu veel mensen en de hoogbouw is al in de prijzen gevallen. ‘Nieuwe bewoners kunnen trots zijn.’ Nu verbindt een brug van glimmend bauxiet de oude stad met een nieuwe woonhaven. Daar, waar ooit de trotse schepen uitvoeren om de wereldzeeën te bezeilen, om verre wingewesten in te lijven, daar staan nu, heel dichtbij, dure huizen op de kade. Cohen verbond de stadsontwikkelingen van Zuid met een lijn naar Noord. De bewoners die er al langer woonden in arken en woonschepen, keken argwanend toe. De waarde van hun ligplaatsen was meegegroeid met de ontwikkeling. Deze brug leek zijn rug te bollen als een boze kat. Zeven uur die zelfde dag. Even verderop, aan de andere kant van het Centraal Station: Een brug kun je het niet noemen, meer een loopbrug op palen langs de oude haven aan het IJ. Zo kun je vanaf het Stationsplein: bij de Openbare bibliotheek op het Oosterdokseiland komen. Op de Caraïbische Letterendag wordt die avond in de Grote Zaal Edgar Caïro geëerd. Edgar Caïro (1948 – 2000) schreef vele boeken: romans, poëziebundels, theaterstukken, essays. Hij was de eerste migrant-schrijver die columns schreef voor de Volkskrant. Hij schreef over ‘het negerschap’: de geschiedenis en het verdriet van de zwarte mens, in Afrika, het Caraïbisch gebied en het verdriet als migrant in Holland. ‘Als een kleine hosselaar op een Nederlands achtererf en geslaagd zakenman, als verzetsheld en koning, als trotse neger én als mens die vooral met zichzelf worstelt.’ Caïro schreef in het Nederlands en het Sranan en vooral: in zijn eigen ‘Caïrojaans’. Zijn tijd ver vooruit riep hij evenveel bewondering als weerstand op. Hoe men ook zijn werk inschat, hij was een brug tussen verschillende culturen. Toen ik thuiskwam, schreef ik: ‘Zwoel. De krekels tsjirpen luidruchtig voor het slapengaan. Avondzon in september. De bladeren aan de palmbomen bewegen zachtjes in de wind. Papagaaien vliegen op. De vleermuizen trekken de stad uit naar de noordoevers. De loopbrug ligt lang en loom als een krokodil voor bibliotheekeiland. Deze brug verbindt inzichten van verschillende culturen, van Alexandrië tot Nieuw-Amsterdam. Hij verbindt openbaar en besloten, ver en dichtbij. Op deze brug wil ik blijven lopen, heen en weer.’ Ook verschenen op: http://caraibischeletteren.blogspot.com/2009/09/westerdok-5-september-2009-15.html Bert Bakker Bert Bakker (1949) schreef eerder in Hollands Maandblad (‘Waar gebeurd’, 1990). Hij publiceerde in de Friese literaire Tijdschriften Hjir, Farsk en Ensafh. In 2008 won hij de tweede gedeelde El Hijzra literatuurprijs (van Gennep, 2008). In 2010 trad hij toe tot het bestuur van El Hizjra. Het verhaal ‘Een scheepshut’ werd genomineerd voor de Brandende Pen 2007, de prijs voor het beste korte verhaal van Nederland (Verschenen in: Lava 13.3). Zijn eerste bundel verhalen ‘Ien mei de dingen’ verscheen bij Noordboek, Friese Uitgeverij, 2009. Bakker heeft verschillende romans geschreven, verkrijgbaar via http://www.mijnbestseller.nlBert Bakker was bestuurslid van het Wijkopbouworgaan Jordaan en Gouden Reael. Namens het WOO was hij betrokken bij de planontwikkeling van het Westerdokseiland. Westerdok 566 1013 BH Amsterdam http://www.bertbakker.biz http://www.mortola.eu
|
This Web Page Created with PageBreeze Free HTML Editor